Niets had Noach ervan gezien.
Het raam zat aan de bovenkant en God Zelf had de deur achter hem dicht gedaan. Maar gehoord had Noach veel meer. Afschuwelijke geluiden! En gevoeld had hij het ook. Het was een wonder dat de kist niet omgeslagen was.
Dit waren geen golven meer, dit was een woest watergeweld. Soms werden ze omhoog gesmeten, dan weer klapten ze keihard omlaag. En terwijl hij met zijn zoons de dieren kalmeerde, dacht hij aan de planken en de houten pinnen die hij had gebruikt toen hij de ark bouwde. Als het daaraan lag, waren ze absoluut vergaan.
Dagen, weken, ging het door. Noach en de anderen wisten niet hoelang het duren zou. Of er ooit een eind aan kwam. En hoe het dan zou zijn. Noach wist niets. Hij wist alleen dat God er was en dat Hij hen beschermde. Vanaf het moment dat de Heere God de deur dicht deed, had Zijn hand de ark niet meer losgelaten. God had beloofd: ‘Met jou ga Ik verder. Jou laat ik nooit in de steek. Wat er ook gebeurt, op Mij kun je aan.’ Dat was alles wat Noach wist. Dat was genoeg.
Dan wordt het rustig. Eindelijk. Na veertig dagen vol geweld dobbert de ark op het eindeloze water. Soms waait het, dan beweegt het water wat. Soms is het water haast stil. Dat is de enige afwisseling. Nergens is meer het geluid van een brekende boomtak of een brullend beest. Zo stil is het niet meer geweest sinds God alles maakte.
Maar zo rustig als het buiten is, zo levendig is het binnen. Het lijkt wel een orkest van dierengeluiden: tussen de vrolijke vogels hoor je zo af en toe wat grommen en grauwen, piepen en miauwen. De ene keer wordt de dierenmuziek ondersteund door de drums van paardenhoeven op de houten vloer, de andere keer door het ritmische geklepper van een ooievaar. Ondertussen hoor je het gekraak en geritsel van de kleine diertjes die niet in een hok te vangen zijn.
En toch is er rust in de ark. Er is een diepe vrede en blijdschap bij de familie van Noach. Er is verbazing en ontzag. Zelfs de dieren voelen het. Het is de vrede van redding uit een bijzonder groot gevaar. Het is de blijdschap van de dankbaarheid. Het is de verbazing dat zij met hun achten zijn gered, terwijl de hele wereld is vergaan. Het is ontzag voor God, die een wereld kan maken en een wereld kan stoppen.
Een lege wereld
Als Noach het honderdvijftigste streepje op zijn kalender zet, voelt hij dat er iets aan het veranderen is. En een tijdje later blijkt dat hij zich niet heeft vergist. Een dreun, gekraak… en dan deinen ze niet langer. Ze liggen stil! Noach schrikt. Maar meteen bedenkt hij dat God hem Zelf gezegd heeft dat hij in de ark moest gaan. God zal hem niet in de steek laten.
Noach wacht af, maar na verloop van tijd wil hij weten waar hij aan toe is. Hij gaat naar de bovenste verdieping en doet het venster open. ‘Ga eens kijken’, zegt hij tegen een grote raaf. Het dier vliegt in en uit, tot hij op een dag niet meer terugkomt. Hij heeft op de aarde een plek gevonden die droog genoeg is om te overleven.
Dan probeert Noach het met een duif. Maar die komt al snel uitgeput terug. ‘Vlieg toch uit’, zegt hij een week later, ‘jij hoort buiten.’ Maar weer komt ze terug. De week daarop heeft ze in haar snavel een belangrijke boodschap: ze brengt een klein groen blaadje mee.
‘Kijk!’ roept Noach naar zijn vrouw. Zijn stem slaat over. ‘Jongens, kijk hier eens!’ Met zijn allen staan ze om het blaadje heen. Het blad van een olijfboom, heel gewoon. Maar op dit moment zo heel bijzonder. Wat ze zien is een nieuw begin. God heeft nieuwe bomen gemaakt. De aarde wordt weer een plek om op te wonen.
De week daarop keert ook de duif niet meer terug. In de ark gaat het leven verder. En buiten de ark wordt de wereld steeds droger. De grote, lege wereld, met daarop slechts een raaf en een duif. Dan breekt de dag aan waarop Noach de deur open durft te doen. Verwonderd kijken ze naar de nieuwe wereld. De ark is vastgelopen op een berg. De rotsen om hen heen zijn kaal, maar iets lager op de berg begint het groen te worden. Hoe verder ze het dal in kijken, hoe wolliger de bomen er uit zien. Het lijken wel zachte, groene kussentjes. Helemaal onderin slingert een rivier als een zilveren lint.
Een nieuwe wereld
Nog anderhalve maand wacht God. Dan zegt Hij: ‘Ga naar buiten en laat ook de dieren los. Ze moeten kleintjes krijgen. De aarde moet weer vol worden.’ Daar gaat Noach. Ruim een jaar is hij in de ark geweest. Elke stap is een wonder. Hoe kan hij God ooit genoeg bedanken? ‘Kom eruit!’ roept hij naar zijn vrouw en kinderen. ‘Kom eruit!’ roept hij naar de dieren als hij hun hokken openmaakt. Meer hoeft hij niet te zeggen. De dieren buitelen de ark uit, snuffelen even rond, springen een gat in de lucht en dartelen er dan vandoor.
Een paar van de beste dieren houdt Noach voor de Heere God apart. Omdat ze van Hem zijn. Omdat alles op deze nieuwe wereld van Hem is. Omdat hijzelf en heel zijn gezin van God is. Nu ze zijn gered nog meer dan daarvoor. En omdat hij zo ongelofelijk dankbaar is dat God aan hem gedacht heeft en hem niet in de steek liet toen Hij de wereld oordeelde. God heeft gedaan wat Hij zei.
God ziet wat Noach doet. Hij is er blij mee. ‘Het zal nooit beter worden met de mensen’, zegt Hij, ‘ze bedenken nog steeds alleen maar slechte dingen. Ze zullen Mij opnieuw vergeten en ze zullen elkaar weer het leven zuur maken. Toch zal Ik de aarde niet opnieuw door water laten vergaan. Dat beloof Ik. Kijk naar de regenboog, Noach. Als jij die ziet, zie Ik die ook. Dan zal Ik eraan denken dat Ik dit heb beloofd. Ik laat jullie niet in de steek.’ Na alles wat er is gebeurd, weet Noach wat die belofte waard is.
- 1.
Vers 1
Als Jezus je redt, wil je Hem alles wel geven. Alles mag Hij van je vragen. Alles wil je voor Hem doen. Omdat Hij aan je dacht en altijd aan je denken zal. Omdat Hij je nooit in de steek zal laten. Wat er ook gebeurt.